De meesten van ons leven alsof we onsterfelijk zijn. We denken niet graag na over de dood. We weten wel dat de dood onherroepelijk op een ieder van ons wacht, maar wanen onszelf niet zo kwetsbaar. De dood is iets voor als we oud zijn. We leren en werken hard, leveren veel tijd en energie in voor de zoete beloftes van later. Een later waarvan je niet zeker weet of die wel komt.
De dood is nog altijd – hoe lang de mens ook al bestaat – een taboe. We ontlopen het als gespreksonderwerp, we zijn er bang voor. Maar Paul Kalanithi niet. Hij is juist gefascineerd door de dood. En wat die dood dan is. En wat het leven dan zo de moeite waard maakt, als dat onherroepelijke einde opeens zo dichtbij is. Zijn hele opleiding lang is Paul op jacht naar het onderwerp. Hij wil het begrijpen, benaderen, kunnen vastpakken. Hij wil de dood niet ontlopen maar in de ogen kijken. Jarenlang werkt hij zich als jonge arts uit de naad zijn opleiding, coschappen en stages af te maken en de beste te worden in misschien wel het moeilijkste specialisme dat de medische wereld kent: neurochirurgie. Een specialisme wat heel dichtbij de dood komt maar ook bij de zin en kwaliteit van leven. Want twee millimeter kan bij een hersenoperatie het verschil maken tussen levensreddend of onherstelbare hersenschade met gedragsverandering of een ernstige handicap tot gevolg. De keuze tussen levensverlenging en levenskwaliteit is een duivels dilemma die onze lastige relatie met de dood in het licht zet. En juist dat vindt Paul zo machtig interessant.
Hij is 36, bijna afgestudeerd neurochirurg, de beste in zijn vak met de hele wereld aan zijn voeten. Zijn vrouw zwanger, een wereldsalaris en de beste banen voor het oprapen. Maar dan komt de klap: Paul wordt gediagnosticeerd met longkanker, stadium vier. Uitgezaaid en einde verhaal. Bam. Ineens is Paul zelf een terminale patiënt. Nu onderzoekt en begeleidt hij niet langer de dood van zijn patiënten, maar gaat hij zelf zijn dood tegemoet. En hoe heftig dat ook persoonlijk voor hem en zijn jonge gezin is, zo fascinerend vindt hij het anderzijds. Hij fileert het onderwerp, onderzoekt zijn geest en schrijft dit boek. Een boek wat niet afkomt, zo schrijft zijn vrouw in het nawoord. De dood kwam eerder, maar een passender einde van zijn reis kon dat niet zijn. Zoals zijn vrouw schrijft: “Paul ging de confrontatie aan met de dood – onderzocht hem, worstelde ermee en accepteerde hem – als arts en als patiënt.”
Wat een prachtig, heftig, diepgaand, heel goed boek. Ik kan maar één ding zeggen: lees het!
